
Jurisprudentie
BJ3903
Datum uitspraak2009-07-21
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 09/378
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 09/378
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het buiten behandeling laten van een aanvraag voor het verkrijgen van een zogeheten retrospectieve invoervergunning voor de invoer van twee in 1970 geprepareerde schedels van de diersoort Pontoporia blainvillei, ook wel rivierdolfijn genoemd, afkomstig uit Uruguay. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de aanvraag onder toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten omdat eiser niet heeft voldaan aan het verzoek een kopie van de buitenlandse uitvoervergunning over te leggen. Vrijstelling van invoerverbod op grond van de Flora- en faunawet is mogelijk als de aanvrager een door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer of wederuitvoer (Uruguay) afgegeven uitvoervergunning, wederuitvoercertificaat of een kopie daarvan, overlegt. Nu eiser daar niet binnen de daartoe gestelde termijn is geslaagd, kwam naar het oordeel van de rechtbank aan verweerder de bevoegdheid toe om de aanvraag buiten behandeling te laten. Gebruik van de bevoegdheid kan de rechterlijke toets doorstaan.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 09 / 378
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[naam] te Horn, eiser,
tegen
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor deze, de teammanager Recht en Rechtsbescherming Dienst Regelingen, verweerder.
1.Procesverloop
1.1.Bij besluit van 30 januari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 21 april 2008, zoals aangegeven in rubriek 2, ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.2.De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3.Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 23 juni 2009, waar eiser in persoon is verschenen, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. [naam ] en mr. [naam]
2.Overwegingen
2.1.Ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb heeft het bestuursorgaan de bevoegdheid de aanvraag niet in behandeling te nemen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
2.2.Het geschil heeft betrekking op het buiten behandeling laten van de aanvraag van eiser van 11 maart 2008 voor het verkrijgen van een zogeheten retrospectieve invoervergunning voor de invoer van twee in 1970 geprepareerde schedels van de diersoort Pontoporia blainvillei, ook wel rivierdolfijn genoemd, afkomstig uit Uruguay. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten wegens het niet overleggen van een kopie van de buitenlandse uitvoervergunning waarvoor eiser tot en met 16 april 2008 de gelegenheid heeft gehad en van welke gelegenheid eiser geen gebruik heeft gemaakt.
2.3.Niet in geschil is dat het onderhavige specimen is opgenomen in Appendix II van de Cites-overeenkomst en is opgenomen in bijlage A van de Verordening (EG) nr. 338/97 ( de basisverordening) inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantesoorten door controle op het betreffende handelsverkeer. Voorts is voornoemde specimen aangewezen als beschermde uitheemse diersoort ingevolge de Flora- en Faunawet, waardoor de invoer van deze soort in Nederland op grond van artikel 13 van deze regelgeving is verboden. Artikel 3 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora en Faunawet biedt de mogelijkheid vrijstelling te verlenen van het verbod op het binnen het grondgebied van Nederland brengen voor specimens van soorten genoemd in bijlage A, B, C of D bij de basisverordening, die vanuit een derde land op het grondgebied van de Europese gemeenschap worden gebracht en bestemd zijn voor Nederland, indien is voldaan aan artikel 4, eerste, onderscheidenlijk tweede, derde of vierde lid, van de basisverordening. In artikel 4, eerste lid, onder b sub i) is bepaald dat de aanvrager bewijst dat de specimens zijn verkregen overeenkomstig de wetgeving betreffende de bescherming van de betrokken soort. In het geval van invoer uit derde landen van specimens van een in de bijlagen bij de Overeenkomst opgenomen soort houdt dit in dat een conform de overeenkomst door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer of wederuitvoer afgegeven uitvoervergunning, wederuitvoercertificaat of een kopie daarvan, dient te worden overgelegd
2.4.Nu eiser binnen de daartoe gestelde termijn geen uitvoervergunning, wederuitvoercertificaat of een kopie daarvan heeft overgelegd, kwam aan verweerder de bevoegdheid toe om de aanvraag buiten behandeling te laten.
2.5.De door eiser in beroep aangevoerde stelling dat in het onderhavige geval niet voldaan hoeft te worden aan het bepaalde in artikel 4 van de basisverordening omdat er sprake zou zijn van specimen die zogenoemd pre-conventie zijn, geeft geen reden om anders te oordelen dan in overweging 2.4 is weergegeven. De door eiser ten bewijze van deze stelling overgelegde gegevens alsmede het ten bewijze van die stelling door eiser ter zitting gedane beroep op via openbare bronnen te raadplegen gegevens, te weten het “infoblad CITES 1/2008/ in- of (weder)uitvoervergunning”, bieden geen grondslag die ertoe leidt dat het vereiste van een uitvoervergunning in het door eiser genoemde geval buiten werking wordt gesteld. Zo komt uit bijlage 2 bij genoemd infoblad inzake het aantonen van legale herkomst van specimens naar voren dat specimens die zijn opgenomen in bijlage A van de Verordening en die verkregen zijn buiten Europa voor 1984, zijnde de datum dat Nederland het Verdrag heeft geratificeerd, bij de aanvraag een kopie uitvoervergunning dienen te overleggen, als in het land waar de specimens zijn verkregen CITES al in werking was getreden op het moment van de uitvoer. Op het moment van de uitvoer was in Uruguay
CITES in werking getreden, te weten op 1 juli 1975.
2.6.Nu niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid van de hem toekomende bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
2.7.Mitsdien wordt beslist zoals aangegeven in rubriek 3.
3.Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. P.J. Voncken, B.W.P.M. Corbeij-Smits (voorzitter) en E.J. Govaers in tegenwoordigheid van mr. C.H.M. Bartholomeus als griffier en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2009.
w.g. mr. C.H.M. Bartholomeus,griffier w.g.
mr. B.W.P.M. Corbeij-Smits, voorzitter
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 21 juli 2009
Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.